Kinderen hebben per levensfase een ander begrip van wat dood eigenlijk is.
Natuurlijk zijn dat geen in beton gegoten grenzen, maar hieronder deel ik met je hoe het zit.
– Het kind weet niet wat dood is. Er is wel een sterke hechting aan de ouders/verzorgers, maar het kent het fenomeen dood niet.
– Het kind denkt in sprookjes. De dood is omkeerbaar in deze leeftijdscategorie; Sneeuwwitje komt tenslotte weer tot leven. De duur van ‘doodzijn’ is niet te overzien.
– Het kind wordt nieuwsgierig naar de dood. Opa moet bevoeld worden in de kist, er moet ‘gecontroleerd’ worden wat dood eigenlijk is. Het kind gaat begrijpen dat de dood voor altijd is.
– Het kind begrijpt dat de dood definitief is, en dat het onvermijdelijk is dat het ook zelf zal sterven.
– Puberen en rouwen is een heftige periode. Het denkt na over de zin van het leven en het voelt zich continu geobserveerd voelen door anderen. Dit maakt het lastiger om zich te uiten.