Waar gesproken wordt over rouw, komt onherroepelijk Kübler-Ross om de hoek. Zij werd onsterfelijk door de door haar beschreven rouwfases; te weten ontkenning, woede, marchanderen, verdriet en aanvaarding (Timbers, z.d.). En alhoewel we haar dankbaar mogen zijn voor het beschrijven van deze fases, is er ook een kritische noot te plaatsen, en wel dat deze fases geschreven zijn vanuit het oogpunt van de stervende, niet vanuit de nabestaanden. Daarnaast is deze materie meer dan een halve eeuw oud (aangezien Kübler-Ross voor het eerst schreef over de fases van rouw in 1969).

Dat is toch een beetje alsof je spreekt over de veiligheid van een auto, en niet verder komt dan het opnoemen van de heupgordel op de voorstoelen. Er is sec genomen niets mis met deze maatregelen, alleen zijn er in de auto-industrie nieuwe ontwikkelingen gemaakt en is ook op het gebied van rouw een behoorlijk grote ontwikkeling gemaakt. Rouwen is rouwarbeid stelt Worden. Het is een actief proces, waarvoor gekozen wordt. Het beschreef in 1982 vier rouwtaken:

  • Het aanvaarden van het verlies;
  • Het verwerken van de pijn;
  • Het aanpassen van een leven waarin de overledene ontbreekt
  • De overledene emotioneel een plaats geven en verder leven
    (Willems, 2014).

En daar komt direct ook de kanttekening voor wat betreft Worden om de hoek; hij stelt dat men kan kiezen om te rouwen. En alhoewel studies uitwijzen dat het inderdaad zo is, dat mensen (zeker kinderen) in staat zijn om hun rouw uit te stellen, is dat een andere keuze, dan de keuze die gemaakt zou kunnen worden om ja danwel nee aan te rouwen.

In aanvulling op de hiervoor genoemde rouwtaken van Worden, stelde Fiddelaers (Rouwtaken – In de Wolken, z.d.) in aanvulling daarop rouwtaak 0 op; die uitgaat van de taak van de opvoeders om kinderen te leren leven met verlies. Het hebben van een huisdier, het wijzen op een dode vlieg in de vensterbank, of een wandeling door het bos, waarin gewezen wordt op de bloeiende en stervende natuur zijn daar allemaal voorbeelden van.

In onze huidige tijd, is het slingermodel, of beter het duale procesmodel van Stroebe en Schut (1999), een leidinggevend model als het gaat over hoe rouw werkt. In het duale procesmodel “wordt het verwerkingsproces bij verlies voorgesteld alsof er een roeier met twee roeispanen probeert de boot in beweging te krijgen: er is afwisselend aandacht nodig voor verlies en herstel.” (de Mönnink, 2018, p. 59)

Wielink & Wilhelm (2017) stellen tenslotte: “Rouwen is het omgaan met een totaal van gevoelens, gedachten, lichamelijke gewaarwordingen en gedrag dat kan ontstaan wanneer, vrijwillig of gedwongen, afscheid genomen wordt van iets waarmee, of iemand met wie een betekenisvolle relatie werd onderhouden.” (Wielink & Wilhelm, 2017, p. 28)

Een van de – in mijn ogen – belangrijkste zaken om voor ogen te houden is dat rouw een niet te verwerken iets is. Rouwverwerking is mijns inziens dan ook een foutieve benaming voor datgene dat eigenlijk rouwverweving zou mogen heten. Het is tenslotte een proces dat ‘levend’ verloopt: Er zullen momenten zijn die afzwakken qua gevoel, maar er groeien ook nieuwe ‘pijnervaringen’. Hierbij valt onder andere te denken aan de uitspraak “Vanaf vandaag ken ik mijn moeder langer niet, dan wel.” en het niet kunnen delen van het nieuws dat je ten huwelijk gevraagd bent.

Rouw laat geen quick-fix toe, maar is een geleidelijk proces van loslaten en opbouwen van een nieuw leven en herinneringen (anders vasthouden) (de Mönnink, 2018, p. 59). De Mönnink (2018b) beschrijft het rouwen alsware het een transitiecurve (zie hierboven). In deze transitiecurve moet niet zozeer afscheid genomen worden van een persoon, alswel van de eigen oude identiteit (die van voor het overlijden) om te kunnen bouwen aan een nieuwe identiteit. De overleden persoon heeft daarin nog steeds een plaats, alleen is de rol van de overledene verandert.

Dit doet veel meer eer aan dat wat op de pagina hiervoor gesteld wordt, namelijk dat rouw geen eindig proces is.

Wanneer de vader van Jan sterft, is de oude identiteit Jan met levende vader en levende moeder, zal Jan afscheid moeten nemen van die identiteit, en zal hij moeten gaan bouwen aan de identiteit Jan met overleden vader en levende moeder. Vader heeft wel nog een rol in het leven van Jan, alleen de uitvoering van die rol is veranderd. Die is symbolischer van aard geworden.

Rouw bij kinderen

Wolfenstein (1966 in Worden, 2002) stelde dat de capaciteit om te rouwen niet wordt verworven tot in de adolescentie, wanneer een persoon volledig is gedifferentieerd Aan de andere kant meent Bowlby (1980, in Worden, 2002) dat kinderen al op een leeftijd van zes maanden gevoelens van verdriet ervaren die lijken op die van volwassenen.

Een studie van Nagy (Nagy, 1948 in Willis, 2002) schetst drie aparte stadia waarin een kind zich kan bevinden ten aanzien van het begrijpen van het proces van de dood. In het eerste stadium (3 tot 5 jaar) ziet het kind de dood als het tijdelijke vertrek van een persoon. De persoon is alleen ‘verplaatst’ en leeft ergens anders. In het tweede stadium (5 tot 9 jaar) wordt de dood gezien als iets persoonlijks, dat soms ook volledig ontweken kan worden. In het derde en laatste stadium (9 tot 10 jaar) ziet het kind de dood als iets dat permanent en onvermijdelijk is en bij alle levende dingen voorkomt.

Een logische reactie van een kind na het verliezen van een ouder is het hebben van angst. Twee specifieke typen angst die vaak voorkomen, zijn de angst nog een geliefd persoon te verliezen, in het bijzonder de overgebleven ouder. Daarnaast kunnen angstgevoelens ontstaan ten aanzien van zijn/haar eigen veiligheid (Dowdney, 2000). Deze angsten openbaren zich pas na een jaar of later (Worden, 2002). Angst ontstaat door een bedreiging van de veiligheid (GGZ, z.d.). Om bij te dragen aan die veiligheid, is het van groot belang om kinderen voor te bereiden op het aanstaand overlijden. Die voorbereiding neemt de kans op angst niet weg, maar kan wel reducerend werken.